Spookverhalen

De volgende morgen begon de school weer en zoals altijd wachtte Ingrid haar vriendin bij de kruising op. Natuurlijk vertelde Monica over de schrik die Amadeus de kleine schnauzer had aangejaagd en ook dat haar favoriete hond met die trouwe ogen en zijn lange oren in huis was gekomen. Ingrid was daar net zo blij over als zijzelf.

‘Pap heeft al met meneer Schoenmaker gebeld,’ ging Monica verder. ‘Bodo kan nu elke dag komen.’

‘Je zegt het net alsof je je er zorgen over maakt,’ merkte Ingrid op.

‘Is ook zo. Ik zit er een beetje mee in.’

‘Waarom dan? Je hebt toch altijd een paard willen hebben?’

‘Ik zit een beetje in mijn maag met Amadeus,’ bekende Monica. ‘Ik vraag me af hoe een spook tegenover dieren staat, of nee, hoe dieren reageren op een spook.’

‘Ben je bang dat Bodo zal schrikken van Amadeus?’

‘Ja. Tot gisteren dacht ik dat dieren een spook helemaal niet opmerkten. Maar toen dat kleine hondje zo bang werd... ja, ik ben echt bang. Het liefst zou ik meneer Schoenmaker om raad vragen. Maar dat kan natuurlijk niet. Of hij zal zeggen dat ik hem maar wat wijsmaak, of hij gaat het hele verhaal overal rondbazuinen en dat zou nog erger zijn.’

Peinzend liepen de meisjes een tijdlang naast elkaar verder. Het was een stralende lentemorgen. De dauw op de velden was al opgedroogd, er steeg een frisse, kruidige geur van op en in de bosjes kwetterden de vogels. Ergens hoorde je het onafgebroken hameren van een specht.

‘Ik weet misschien iets,’ zei Ingrid tenslotte.

‘Ja? Vertel eens, ik ben heel benieuwd!’

‘Weet je wat de boeren in Duitsland doen?’

‘Geen idee.’

‘Die beschermen hun vee tegen boze geesten.’

‘Maar Amadeus is geen boze geest!’

‘Maar toch wel een spook, of niet soms?’

Dat moest Monica toegeven.

‘En je bent bang voor hem... niet voor jezelf, maar voor je paard!’ stelde Ingrid vast. ‘In ieder geval, ik heb wel eens gelezen dat de boeren in Beieren hun stal met wierook uitroken en met wijwater besprenkelen.

Onderwijl spreken ze dan een gebed uit. Ze doen dat eigenlijk altijd op Driekoningen, op 6 januari, maar je kunt het vast en zeker ook wel midden in het jaar doen.’

‘En helpt dat?’ vroeg Monica twijfelend.

‘Als je eraan gelooft! Geen spook zal het prettig vinden met wijwater besprenkeld te worden of de lucht van wierook op te snuiven.’

‘Ja, daar heb je gelijk in,’ gaf Monica toe. ‘Dat zou ik Amadeus echt niet willen aandoen. Maar zo lang blijft die lucht toch niet hangen? En zeker als Bodo er eenmaal is, zal de stal toch helemaal naar een paard gaan ruiken.’

‘Nou, en hoe denk je dan dat het in die stallen in Duitsland ruikt? Wijwater en wierook zijn toch maar symbolische tekens!’

‘En hoe weet ik dat Amadeus die symbolen ook begrijpt?’

Monica keek haar vriendin ongelovig aan.

‘Let op, die boeren doen het zo: als ze met wijwater en wierook aan de gang zijn geweest, zetten ze op de staldeur de beginletters van de drie koningen en daartussenin het jaartal. Zo dus...’ Ingrid bleef staan, raapte een takje op en schreef een C op de weg.’...C van Caspar...B van Balthazar en de M van Melchior en daartussen het jaartal.’ Terwijl ze dit zei, was er op de weg komen te staan C 19 B 78 M. ‘Dat is een formule die de geesten weghoudt en als die het begrijpen, dan zal Amadeus het ook wel doorhebben.’

‘Ja, dat heb ik wel eens gezien toen we op vakantie in Duitsland waren! Maar toen wist ik niet wat het betekende.’

‘Nu weet je het wel,’ zei Ingrid nuchter.

‘Zou het werkelijk helpen?’

‘Ja, hoor eens, garanderen kan ik je het niet. Maar die boeren daar doen het elk jaar zo en zij zullen wel weten waarom. Of denk je van niet?’

‘Ik zou het eens kunnen proberen.’

‘Wel ja, waarom niet? Baat het niet, het schaadt ook niet. Denk er nog maar eens over na!’

Het was een geluk voor Monica dat er op deze dag na de vakantie nog niet direct hard gewerkt hoefde te worden op school, want in gedachten was ze helemaal bij Amadeus en Bodo.

Wat moest ervan worden als die twee elkaar niet verdragen konden? Ze mocht Amadeus. In haar ogen was hij een grappig kereltje, dat wel allerlei streken uithaalde, maar toch niet in staat was tot echte nare dingen. Maar meer nog dan van Amadeus hield ze van paarden en vooral van Bodo. Als Amadeus haar paard de stuipen op het lijf zou jagen en het houden van een paard misschien zelfs totaal onmogelijk zou maken, kon het hele huis aan de vijver met de waterlelies haar gestolen worden. Maar er was nu geen weg terug meer. Vader had zijn handtekening onder het nieuwe, langlopende huurcontract gezet. Ze moest dus een manier vinden Amadeus zo ver te krijgen dat hij Bodo met rust zou laten.

Op weg naar huis zei Monica tegen Ingrid: ‘Zeg, ik denk dat ik het toch maar niet doe, dat met die namen van de drie koningen.’

Ingrid trok haar schouders op. ‘Dat moet je zelf weten.’

Monica was even bang haar vriendin beledigd te hebben. ‘Het was wel een goed idee van je, hoor, en misschien zou het ook wel geholpen hebben... ja, vast wel. Maar alleen de stal zou erdoor beschermd zijn en Amadeus spookt om het huis rond. Of weet jij misschien hoe je hem van de wei vandaan zou kunnen houden?’

‘Geen idee,’ moest Ingrid toegeven.

‘Zie je nou wel! Het is beter als ik het met hem bespreek. Met die toverformule zou ik hem ook heel gemakkelijk kunnen beledigen. Hij zou misschien denken dat ik hem niet vertrouw en het allemaal nog veel erger gaan maken.’

Ingrid keek Monica van opzij aan. ‘Eerlijk gezegd benijd ik je helemaal niet om je huisspook!’

‘Ja, het is wel lastig om met Amadeus te leven. Maar zonder hem waren we niet aan ons mooie huis gekomen. Hij hoeft alleen Bodo maar met rust te laten.’

Een poos slenterden ze zwijgend naast elkaar verder. Daarna, toen het huis aan de vijver met de waterlelies in zicht kwam, breed en gemoedelijk met in de zon fonkelende ramen, zei Ingrid: ‘Zeg, ik heb een idee!’

‘Vertel op! Heeft het met Amadeus te maken?’

‘Ja. Kijk, je weet tot nu toe maar heel weinig van hem af... alleen wat hij je over zichzelf verteld heeft. En de vraag is of het ook waar is!’

‘Niet zo heel weinig!’ verbeterde Monica. ‘Ik, nee wij hebben allemaal gezien wat hij kan. Daaruit kun je opmaken dat hij luistert als wij praten, dat hij zich zichtbaar en onzichtbaar kan maken, dat hij gekke ideeën heeft en dat hij over bovennatuurlijke krachten beschikt.’

‘Okee. Maar je weet niet of hij nu iets goeds of iets slechts met jullie voorheeft.’

‘Maar hij heeft tot nu toe toch niets slechts gedaan?’

‘Weet je heel zeker dat hij het ook niet van plan is? Het kan toch zijn dat hij zich eerst heel onschuldig voordoet om jullie daarna het leven zuur te maken.’

Monica huiverde ondanks de warmte van de zon. Toch dwong ze zichzelf tot een klein lachje. ‘Bang maken telt niet!’

‘Dat wil ik ook helemaal niet, maar je moet er ook niet al te lichtzinnig over denken. Een spook is nu eenmaal geen onschuldig huisdier.’

‘Dat heeft ook niemand gezegd! Maar als dat alles is wat je aan ideeën had....’

Ingrid viel haar in de rede. ‘Nee, nee! Daar heb ik het eigenlijk helemaal niet over gehad. Ik heb namelijk een boek gelezen...’

Nu onderbrak Monica haar vriendin. ‘Een heel boek!? Heb je echt een heel boek gelezen? Mensenkinderen, is dat niet fantastisch?’

Ingrid was in het geheel niet beledigd door haar spottende woorden. ‘Tsjonge, wat ben je toch leuk,’ zei ze alleen maar.

‘In dat boek ging het over een spook. Het leefde in een oude pastorie in Engeland en haalde alleen maar domme streken uit. Het gooide bijvoorbeeld met kiezelsteentjes, maakte de bezoekers van de dominee aan het schrikken en ging ’s nachts tekeer. Op een keer, toen hij weer zoveel lawaai maakte, besloot de dominee zelf nog meer herrie te maken. Hij bonkte zo hard tegen de muren dat het huis wankelde.’

‘En wat toen?’ vroeg Monica, nu toch geboeid.

‘Het spook werd op slag stil!’ vertelde Ingrid verder. ‘De dominee had daar natuurlijk blij over kunnen zijn. Maar hij was het niet. Hij had het gevoel het spook een geweldige schrik aangejaagd te hebben, voor zover je spoken natuurlijk schrik aan kunt jagen. In ieder geval vond hij grof gehandeld te hebben. Daarom besloot hij de proef op de som te nemen.’

‘De proef op de som?’ vroeg Monica, terwijl ze in het gras ging zitten, toen ze de kruising bereikt hadden, vanwaar de ene weg naar Heidehuizen en de andere naar haar huis voerde.

Ingrid ging op haar hurken naast haar zitten. ‘Ja. Toen het spook een paar nachten later van de schrik hersteld was en nog een beetje bang met kettingen rammelend door zijn slaapkamer sloop, zei de dominee heel duidelijk: ‘Alle goede geesten loven God! Wat wil jij?!’ Het spook gaf geen antwoord en liep gewoon door. Daaruit maakte de dominee op dat het een goedaardig spook moest zijn, want anders zou het bij het woord God wel geschrokken of heel kwaad geworden zijn, of niet soms?’

‘Klinkt niet gek. Je bedoelt dat ik Amadeus de volgende keer ook maar eens zo moet aanspreken?’

‘Het is maar een idee. Maar kwaad zou het in elk geval niet kunnen.’

‘Je hebt gelijk,’ gaf Monica toe. ‘Ik denk dat ik het maar eens probeer.’

‘En dan is er nog een verhaal,’ ging Ingrid verder. ‘Weet je, sinds ik Amadeus ken, heb ik natuurlijk voortdurend nagedacht over spoken en geesten.’ Ze wierp een blik op haar horloge. ‘Of moet je gauw naar huis?’

‘Helemaal niet. Liane en Peter komen toch pas veel later thuis. Dus vertel op!’

‘Ken je het verhaal van het spookschip?’

Monica schudde ontkennend het hoofd. Haar rode haar glansde in de zon.

‘Nou, een paar mensen,’ vertelde Ingrid, ‘ik geloof een oude man en een jongen, lijden schipbreuk. Met veel moeite weten ze zich in een klein bootje boven water te houden, tot ze in de verte een groot zeilschip ontdekken. Weet je, het verhaal speelt zich lang geleden af, toen er nog geen stoomschepen, geen dieselmotoren en natuurlijk ook nog geen atoomschepen bestonden, maar alleen grote zeilschepen.’

‘Ja, ja, snap ik.’ Monica had een lange grashalm genomen waarmee ze zichzelf in haar neus kietelde.

‘Die man en die jongen roeiden als gekken en het lukte hun ook het schip te bereiken. Ze klommen aan boord en vonden daar alleen dode mensen.’

Monica liet de grashalm zakken en haar groene ogen werden groot. ‘Was er een besmettelijke ziekte aan boord geweest?’

‘Nee, muiterij. De matrozen hadden eerst hun kapitein en later elkaar gedood.’

‘Oei, wat eng!’

‘Dat vonden de schipbreukelingen ook. Maar toen ze over hun eerste schrik heen waren, zeilden ze er lustig op los in de richting van de kust. Pas toen het avond begon te worden, trokken ze zich terug in de hut van de kapitein die gelukkig leeg was en schreven een heleboel spreuken uit de koran op de deur.’

‘Uit de koran? Wat zijn dat voor spreuken?’

‘De koran is net zoiets als de bijbel... de bijbel van de Mohammedanen, snap je? Die schipbreukelingen waren Mohammedanen. Nou, en ’s nachts begon het! Lawaai, gevloek en gestamp op het dek!’

‘Hoe kan dat dan?’ vroeg Monica. ‘Ze waren toch allemaal dood?’

‘Het waren moordenaars of ze waren tenminste met geweld gedood. Daarom moesten ze ’s nachts spoken. De oude man en de jongen maakten de hele muiterij, de hele uitbarsting van geweld en haat, nog eens mee, terwijl ze daar zo in die hut zaten.’

‘Wat erg!’ zei Monica meelevend.

‘Het ergste komt nog! Toen ze de volgende morgen heel bang weer aan dek kwamen, lagen de doden allemaal weer op hun plaats en was het schip het hele stuk dat ze de vorige dag naar de kust gevaren waren in tegenover­gestelde richting weer terug gezeild.’

‘Wat gemeen!’

‘Ja. Eerst probeerden ze daarom de doden in het water te gooien. Aan een behoorlijke begrafenis viel niet te denken, en op zee is het toch de gewoonte de lichamen van overleden mensen in zee te gooien.’

‘Maar eerst worden ze toch in een zak genaaid!’ verbeterde Monica.

‘In dit noodgeval zou het ook wel zonder zak gegaan zijn. Alleen konden ze de dode lichamen nog geen centimeter van hun plaats krijgen. Ze lagen er star en stijf, alsof ze vastgelijmd waren. De dode kapitein stond als een paal tegen de mast gelijmd.’

‘Eng zeg! En hoe gaat het verder?’

‘De man en de jongen maakten nog drie dagen lang hetzelfde mee. Overdag zeilden ze met volle zeilen richting vaderland en ’s nachts werden de spoken wakker, vermoordden elkaar en zeilden weer de zee op.’

‘En toen?’

‘Die man kreeg een idee. Hij zeilde helemaal niet meer, maar begon samen met de jongen allerlei spreuken uit de koran op papier te schrijven en die legde hij toen op de doden.’

‘Hielp dat?’

‘Ja. In de volgende nacht gebeurde er niets. De volgende dag gingen de man en de jongen weer varen en na een tijdje kwamen ze in een haven aan.’

Monica stond op. ‘Je kunt dus met spreuken uit de koran spoken verjagen.’

‘Ja, als het verhaal tenminste waar is.’

‘Jammer genoeg ken ik zo’n verhaal niet.’ Monica zuchtte. ‘Maar vertel eens, hoe is het toen afgelopen? Die man en die jongen waren dan wel goed en wel in een haven aangekomen, maar wat is er met het schip gebeurd? Hebben ze het in brand gestoken?’

‘Nee hoor, daarvoor was het veel te kostbaar. Ze hadden een beter idee. Ze hebben de mast waar de kapitein aan vastzat en de planken met de andere doden los gezaagd en aan land laten brengen. Ze waren er nog maar net mee klaar, toen de doden van de ene minuut op de andere in elkaar schrompelden en tot stof vergingen.’

‘Maar dan moeten ze toch heel lang op dat schip gevaren hebben!’

‘Ja, dat nam iedereen ook aan. Daarom was er ook niemand die aanspraak kon maken op dat mooie schip en op alle schatten die aan boord waren. Goud, zilver en nog veel meer. Weet je, het was een zeeroversschip geweest.’

Opeens schoot Monica iets te binnen. ‘Zou er in ons huis ook een schat zijn? Een schat die door Amadeus bewaakt wordt?’

Ingrid haalde haar schouders op. ‘Zou je die dan willen hebben? Wat zou je er mee doen?’

Monica dacht na. ‘Nee, liever niet... of hoogstens zo veel dat ik een paard zou kunnen kopen. Maar eerst moet Bodo komen. Kom je naar hem kijken?’

‘Ja natuurlijk! Wat dacht je dan?’

Lachend gaf Ingrid haar vriendin een por in haar ribben en met hun gedachten bij Bodo gingen de meisjes ondanks alle spookverhalen vrolijk uit elkaar.